dinsdag 17 mei 2022

 

De kraamkamers van een kwaliteitsmuseum

Artikel Den Haag Centraal


Stadhouder Willem V en koning Willem I, een aantal fanatieke kunstverzamelaars, verschillende directeuren en het Haagse Venduehuis der Notarissen speelden een belangrijke rol in de geschiedenis van het Mauritshuis. Veel van de schilderijen die er nu hangen, maakten vroeger deel uit van particuliere verzamelingen in de directomgeving van het museum.

 Venduehuis

Het ‘Meisje met de parel’ kostte destijds twee gulden en dertig cent en ‘De stier’ van Paulus Potter werd in 1795 door de Fransen als oorlogsbuit geroofd. Dit zijn zomaar een paar anekdotes die Quentin Buvelot, hoofdconservator van het Mauritshuis, uit zijn mouw schudt. Hij weet van vrijwel elk schilderij uit de collectie, waar het vandaan gekomen is.

“Hoe het ‘Meisje met de parel’ in het bezit van het Mauritshuis kwam? Dat is een bijzonder verhaal,” zegt hij. “In 1881 kwam het schilderij op de veiling bij het Venduehuis der Notarissen. Het was erg vuil en het was lastig te zien door wie het gemaakt was, de signatuur was onleesbaar. Kunstverzamelaars Andries des Tombe en Victor de Stuers - die destijds de ‘Kunstpaus’ van Den Haag genoemd werd - hadden wel een vermoeden. Ze woonden naast elkaar in de Parkstraat en Victor de Stuers zag tijdens de kijkdag onmiddellijk dat het schilderij kwaliteit had. Hij dacht zelfs dat het wel eens een Vermeer zou kunnen zijn. De twee heren besloten om niet tegen elkaar op te bieden en Andries des Tombe kocht het voor twee gulden, plus dertig cent opgeld. Toen het schilderij gerestaureerd werd, ontdekte hij tot zijn grote vreugde dat hij inderdaad een echte Vermeer in handen had. Na het overlijden van des Tombe in 1902 liet hij twaalf schilderijen aan het Mauritshuis na, waaronder het ‘Meisje met de parel’.”

 

Galerij Prins Willem V

De zogenaamde ‘oer-collectie’ van het Mauritshuis is bijeengebracht door de familie Oranje-Nassau en is afkomstig uit de verzameling van Stadhouder Prins Willem V, de vader van Koning Willem I. De stadhouder was een kunstliefhebber, al op zijn vijftiende kocht hij zijn eerste schilderij. Op latere leeftijd wilde hij meer mensen laten meegenieten van zijn verzameling en in 1774 opende hij Galerij Prins Willem V, een speciaal gebouwde schilderijenzaal aan het Buitenhof. Het is het oudste museumgebouw van Nederland en voor het eerst waren schilderijen van de koninklijke familie te zien voor publiek. De wanden hingen bomvol, de schilderijen, groot en klein, werden boven en onder elkaar over de hele muur geëxposeerd, ongeveer zoals ze er nu nog steeds hangen, alleen niet meer tot op de plint.

Toen de Fransen in 1795 binnenvielen, vluchtte Willem V naar Engeland. Zijn collectie werd meegenomen naar het Louvre, waar de schilderijen twintig jaar zouden blijven hangen.

“Vooral ‘De stier’ van Potter maakte veel indruk op de Fransen, het werk werd daar heel beroemd. Ze vonden het werk fantastisch, het was nu eens geen Bijbelverhaal, maar een afbeelding met een levensgrote stier, een gewone boer en een vlaai op de voorgrond, dat hadden ze nog nooit gezien,” zegt Buvelot. “Tussen de schilderijen van Rafael en Titiaan, die Napoleon uit Italië geroofd had, viel deze realistische voorstelling van het gewone boerenleven enorm op.”

Pas na de Slag bij Waterloo in 1815 werd de schilderijencollectie teruggevorderd. De Fransen wilden het gestolen werk eigenlijk niet teruggeven, maar onder leiding van de Duke of Wellington kon toch een deel teruggehaald worden. Britse, Pruisische en Nederlandse militairen omsingelden het Louvre drie dagen lang om, met behulp van een inventarislijst 130 van de 200 ontvreemde schilderijen te identificeren en mee terug te nemen. De overige schilderijen bleven in Frankrijk achter, als roofkunst.

 

Basiscollectie

Toen de schilderijen, waaronder ook ‘De stier’ in 1815 terugkeerden in Den Haag, werd de collectie eigendom van de Nederlandse staat. In het najaar van 1821 verhuisde een groot aantal werken vanuit het door Koning Willem I opgerichte 'Koninklijk Kabinet van Schilderijen' (gehuisvest in Galerij Prins Willem V) naar het Mauritshuis.

De Staatscourant van 3 januari 1822 meldde: ‘Het Koninklijk Kabinet van Schilderijen te ’s Gravenhage’ zal voortaan des woensdags en des zaterdags kunnen worden bezigtigd door een ieder die wel gekleed is en geene kinderen bij zich heeft’. Dat de toegang was voorbehouden aan een elitair publiek moge duidelijk zijn. Er reed een koets voor en met de jassen aan liepen de mensen door het museum. Het was open van elf tot één uur, dus alleen bij daglicht. In de winter was dat nog korter. Pas in 1950 zal er elektrisch licht komen.

“Galerij Prins Willem V kun je eigenlijk wel de kraamkamer van het Mauritshuis noemen, het werk dat daar vandaan kwam, vormt de kern van onze huidige verzameling. Er zaten drie vroege Rembrandts bij zoals ‘Simeons lofzang’, ‘Suzanna’ en ‘Tronie van een man’, plus een aantal Van Dycks en Holbeins, drie Jan Steens en enkele werken van Rubens, waaronder de beroemde ‘Het aardse paradijs met de zondeval van Adam en Eva’. Het was toen ook al een collectie van heel hoge kwaliteit. De schilderijencollectie van Galerij Prins Willem V vormde de basis voor het Mauritshuis.”

 

Museum Bredius

Na 1830 was er lang tijd geen geld meer voor nieuwe aankopen, maar in 1889 komt er een nieuwe directeur: Abraham Bredius. De welgestelde kunsthistoricus woonde in een monumentaal pand aan de Prinsegracht en daar breidde ook zijn privécollectie zich steeds meer uit. Na zijn dood in 1946 werd zijn huis Museum Bredius en in 1990 verhuisde dat naar het huidige pand aan de Hofvijver.

 vertelt dat ook dat Bredius een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de huidige collectie van het Mauritshuis. “Abraham Bredius was een succesvol man, die heel veel voor het museum aankocht, maar ook voor zichzelf. Iets wat nu niet meer zou kunnen. Voor zijn privécollectie kocht hij een aantal Rembrandts zoals de ‘Saul en David’, de ‘Homerus’ en ‘Twee Afrikaanse mannen’. Die gaf hij dan wel direct na aankoop in bruikleen aan het Mauritshuis. Zo ging dat toen. Toen hij vertrok, bleven de schilderijen er hangen en pas na zijn dood liet hij ze na aan het museum.”

Buvelot is zich er heel goed van bewust dat het Mauritshuis veel te danken heeft aan deze kort na de oorlog overleden oud-directeur. “Het kan niet meer, maar ik zou hem dolgraag hier willen rondleiden om hem persoonlijk te vertellen wat we allemaal nog hebben toegevoegd, wat we hebben gerestaureerd en wat we hebben ontdekt, want we weten zóveel meer dan toen.”

 



Puttertje

Een van de bekendste aankopen van Bredius in 1896 was misschien wel ‘Het Puttertje’ van de schilder Fabritius, een klein schilderij van een distelvink, die met een ketting aan zijn pootje op zijn voederbakje zit.

“Het was een wonder dat het lukte om ‘Het Puttertje’ te kopen, alleen geld was niet genoeg. Er was een netwerk van mensen die elkaar konden informeren. De kans dat men elkaar kende was toen ook veel groter dan nu, er waren natuurlijk veel minder mensen en zeker in het kunstwereldje van Nederland. Bredius was zo slim om iemand anders te laten bieden.”

‘Het Puttertje’ kwam in 2013 nogmaals in de publiciteit door de roman met de gelijknamige titel van Donna Tartt, waarin de hoofdpersoon een klein, mysterieus schilderij vindt, dat hem uiteindelijk in de onderwereld van de kunst doet belanden. Het trok veel Amerikanen naar het Mauritshuis.

Toen Abraham Bredius in 1946 op negentigjarige leeftijd overleed, liet hij aan gemeente Den Haag zijn hele schilderijencollectie na. In zijn testament had hij vastgelegd dat de belangrijkste stukken, inclusief de Rembrandts, aan het Rijk werden nagelaten, maar en in het Mauritshuis moesten blijven hangen.

 

Kasteel Duivenvoorde

Het acht eeuwen oude Kasteel Duivenvoorde speelt ook een kleine rol in de geschiedenis van het Mauritshuis. De eerste directeur Johan Steengracht van Oostcapelle werd al in 1816 door koning Willem I zelf benoemd. Steengracht was een verwoed kunstverzamelaar en woonde tegenover het Mauritshuis in een groot herenhuis aan de Lange Vijverberg. Nadat hij directeur was geworden verwierf hij in 1828 voor het Mauritshuis ‘De anatomische les van Dr. Nicoalaes Tulp’ van Rembrandt. De directeur van het Rijksmuseum was ook erg geïnteresseerd in het toen al heel beroemde schilderij, maar koning Willem I besliste dat het naar ‘zijn’ museum moest gaan. Tenslotte was hij ook degene die geld uit zijn koninklijke fondsen haalde voor de aankopen van het Mauritshuis. Alhoewel de aankoop van de Rembrandt uit ander fondsen is betaald.

Na de dood van Steengracht ging de privécollectie naar zijn kinderen en zo kwam een deel van de schilderijen bij zijn familie terecht die op Duivenvoorde woonde. De laatste eigenaar Hendricus Steengracht van Duivenvoorde, stierf zonder kinderen en had bepaald dat alles verkocht moest worden. De hele collectie werd geveild in Parijs, waar enkele stukken konden worden aangekocht voor het Mauritshuis, inclusief ‘Soo voer gesongen, soo na gepepen’ van Jan Steen.

 

“Ik zou echt graag al die mensen uit het verleden willen uitnodigen,” benadrukt Buvelot ten slotte nog eens. “Hoe zouden zij het nu beoordelen? Ik denk dat het Mauritshuis er nooit mooier heeft uitgezien dan nu, met zijden wandbespanningen, kroonluchters van Muranoglas en zijden gordijnen. Onze collectie is misschien niet heel groot maar wel van hoge kwaliteit. Omdat wij niet het grootste museum van Nederland zijn, kennen alle medewerkers elkaar. Het verhaal over hoe de collectie is gegroeid, is ook het verhaal van de mensen die hier werken. Het museum is er al 200 jaar en zal ook na ons hopelijk nog lang blijven bestaan.”

 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat hier uw reactie achter.

  Savery, een meester in het observeren   Roelant Savery werd onder meer bekend met zijn schilderijen van de uitgestorven dodo. Met zijn b...