Poseren voor een paar centen
Het verschil tussen arbeiderskinderen en kinderen van stand in de 19e eeuw wordt in de tentoonstelling ‘Kinderen van de Haagse School’ pijnlijk duidelijk.
De
tentoonstelling ‘Kinderen van de Haagse School – Spelen, werken, overleven’ in Museum
Panorama Mesdag speelt in op het sentiment van de toeschouwers en dat is niet
zo gek. Aan het einde van de 19e eeuw, de periode van de schilders
van de Haagse School, werden schilderijen met kinderen erop vaker en voor meer
geld verkocht dan ander werk. En zeg nu zelf: wie raakt niet vertederd door de portretten
van jongens en meisjes met blozende wangen die meehelpen op het land of in de
fabriek? De werkelijkheid erachter was vaak keihard, de kinderen maakten soms werkdagen
van 16 uur, op blote voeten en in te dunne kleren. In die tijd was de
kindersterfte sowieso hoog door ziektes, vaccinaties bestonden nog niet.
Ondanks
het ‘Kinderwetje van Van Houten’ (1874), een wet tegen kinderarbeid, moesten boerenkinderen
nog steeds meewerken op het land, handhaving van de wet was er niet. Meisjes uit
arbeidersgezinnen moesten vanaf hun zesde jaar leren breien en verstellen,
jongens draaiden sigaren op de fabriek of gingen mee naar zee. Heel kleine
kinderen werden op sleeptouw genomen om aanmaakhout te sprokkelen. In steenfabriek Ruimzicht aan de
Voortse Rijn, in 1885 geschilderd door Anthon van Rappard, werkten elf jaar na
het Kinderwetje nog voor de helft kinderen.
Bootje
In
de tentoonstelling worden de verschillen goed zichtbaar. De Haagse Schoolschilders
beeldden hun eigen kinderen af in mooie jurkjes en met kostbaar houten
speelgoed of muziek makend en flink opgedoft, voor hun andere schilderijen
gebruikten ze modellen die ze een paar centen gaven voor het poseren. In
navolging van de Franse schilder Jean-François Millet (1814-1875) werd het landleven
geromantiseerd. De schilderijen tonen jongens met schapen en koeien of meisjes met schattige witte
mutsjes op die kleren verstellen. De schilders waren op zoek naar het pure
onbedorven leven, maar bouwden in hun atelier liever een interieur van een
boerenwoning na dan dat ze zelf in zo’n armoedig huisje moesten gaan zitten.
De pijnlijke vingers door het eindeloos
kousen en ondergoed breien, zoals op ‘De Breischool te Huizen’ (Wally Moes),
zijn niet te zien. Jongens gingen als ze negen waren met de haringvloot mee en
kwamen, net als hun vaders, vaak niet terug omdat het schip was vergaan. Dat
geeft het schilderij van Jozef Israëls ‘Twee visserskinderen op het strand’ een
extra lading. De kinderen spelen met een zelfgemaakt bootje, het lijkt alsof de
jongen tegen zijn zusje zegt: voorzichtig, laat het scheepje niet omslaan!
Krukken
De
kunstenaars van de Haagse School kozen regelmatig de als ‘puur’ beschouwde
leefomstandigheden van hun modellen tot onderwerp. Het ging hen om het
pittoreske, het schilderachtige, al had een enkeling ook sociaalbewogen
overwegingen. Met de schrijnende omstandigheden van deze kinderen bespeelden
zij de emoties van hun kopers. Schrijver Frederik van Eeden woonde in de buurt
van de schilderskolonie in Laren, hij schreef dat de boeren snel hun smerigste
kleren aantrokken als de schilders eraan kwamen.
Floris Arntzenius
schilderde in 1890 ‘Het Lucifermeisje’, ze staat op krukken tegen een muur geleund
in de Passage van Den Haag. Het onbehagen van het gehandicapte kind is duidelijk
te zien. Geen vlek op haar schort is overgeslagen. Arntzenius liet weten dat
hij niet zozeer de erbarmelijke omstandigheden wilde weergeven, maar op zoek
was naar ‘karakteristieke koppen’.
Sinaasappelschillen
Een
van de grootste en in het oog springende schilderijen op de tentoonstelling is
het werk van Wally Moes: ‘Schaftuurtje’ uit 1885. Twee heel jonge
mandenvlechters genieten van hun rustpauze. Hun kleding met vlekken en scheuren
en de vuile voeten zijn gedetailleerd weergegeven. Op de voorgrond liggen sinaasappelschillen,
een ongekend luxeproduct dat de jongens waarschijnlijk nooit in werkelijkheid gezien
hebben. De sfeer van het werk doet denken aan het latere ‘Huilende
zigeunerjongetje’ waarvan er duizenden reproducties op de markt kwamen.
Het
schilderijtje ‘De kennismaking’ van Matthijs Maris uit 1866 is een meesterwerk
van minimale afmeting (15 x 20 cm). Een peuter houdt een geitje een boterbloem voor.
De vormen zijn hoe klein dan ook, toch monumentaal, geschilderd met dikke
verfstreken en weinig details. Het tafereeltje baadt in een stralend
zomerlicht.
Opvallend
is het schilderij dat Hendrik Willem Mesdag maakte van zijn vrouw Sientje en
hun zoon Klaasje. Het is een gedetailleerd interieurstuk, op zijn zachtst
gezegd wat onhandig geschilderd, het laat nog niets zien van het gemak waarmee
hij later zijn indrukwekkende zeestukken op groot formaat schilderde. Het
schilderij zal voor het gezin Mesdag betekenisvol zijn geweest, Klaasje
overleed toen hij zeven jaar oud was.
‘Kinderen van de Haagse School – Spelen, werken, overleven’ t/m maandag 20 mei in Museum Panorama Mesdag. Meer informatie www.panorama-mesdag.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat hier uw reactie achter.